Als scheidsrechter krijg je tijdens een wedstrijd altijd te maken met een aantal lastige spelsituaties waar vaak discussie over ontstaat. Altijd handig om de regels van deze situaties nog even door te lezen, vlak voor jouw wedstrijd begint!
In dit artikel behandelen we:

  • Binnenhoog
  • Hinderen
  • Obstructie
  • Schijn
  • Vaste stand

Meer informatie over deze regels, maar ook alle andere regels kun je nalezen in het complete overzicht met spelregels op de website van de KNBSB

Binnenhoog is een goed geslagen hoge bal (geen line-drive of stootslag) welke redelijkerwijs kan worden gevangen door een binnenvelder, terwijl eerste en tweede, of eerste, tweede en derde honk zijn bezet met nul of één uit.
Wanneer binnenhoog wordt afgeroepen, is de slagman uit. De honklopers mogen op eigen risico opschuiven.
Wanneer, nadat binnenhoog is afgeroepen, een binnenvelder de goed geslagen bal opzettelijk laat vallen, blijft de bal in het spel. De binnenhoogregel heeft voorrang.

Hinderen door de slagpartij is van kracht wanneer een veldspeler de bal probeert te spelen, maar hierbij wordt gehinderd door de tegenpartij. Indien de scheidsrechter de slagman, of de honkloper uitgeeft wegens hinderen, moeten alle andere honklopers terugkeren naar het laatste honk dat zij naar het oordeel van de scheidsrechter reglementair hadden aangeraakt op het ogenblik van hinderen.

Het is ook hinderen door een slagman of een honkloper wanneer een honkloper opzettelijk in aanraking komt met een geslagen bal, of een velder hindert bij het spelen van een geslagen bal met de kennelijke bedoeling om een dubbelspel te verhinderen. De scheidsrechter moet de loper uitgeven wegens hinderen en moet tevens de slagman/honkloper uitgeven wegens de overtreding door zijn teamgenoot begaan. In geen geval mogen honken worden gelopen of punten worden gescoord als gevolg van de handeling van de overtredende loper

Het is ook hinderen door een slagman of een honkloper als een goed geslagen bal hem op goed gebied raakt nog voordat een veldspeler de bal kan spelen. Indien een goed geslagen bal door een binnenvelder wordt gemist en vlak achter hem een loper raakt, of de loper raakt nadat de bal door een velder van richting is veranderd, moet de scheidsrechter de loper niet uitgeven wegens het geraakt worden door een geslagen bal. Bij het nemen van deze beslissing moet de scheidsrechter ervan overtuigd zijn dat de bal door de binnenvelder werd gemist en dat geen andere binnenvelder nog de kans had om de bal te spelen. Indien, naar de mening van de scheidsrechter, de loper opzettelijk tegen een geslagen bal schopt welke door een binnenvelder is gemist, moet de loper wegens hinderen worden uitgegeven. Strafbepaling voor hinderen: De loper is uit en de bal is dood.

Obstructie is de handeling van een veldspeler wanneer hij, terwijl hij de bal niet in zijn bezit heeft en niet probeert een bal te spelen, een honkloper hindert bij het aflopen van de honken.

Wanneer een velder op het punt staat een aangegooide bal te vangen en wanneer de bal in
vlucht onderweg is naar de velder en zo dicht bij hem dat hij niet meer weg kan om de bal te vangen, mag hij worden beschouwd als te “proberen de bal te spelen”. Het is geheel aan het inzicht van de scheidsrechter om te bepalen of een velder tracht de bal te spelen of niet. Nadat een velder een poging heeft gedaan om een bal te spelen en hij mist, dan kan hij niet langer worden beschouwd als bezig te zijn om de bal te spelen.
Bijvoorbeeld: een binnenvelder duikt naar een grondbal, de bal passeert hem en hij blijft op de grond liggen, waardoor hij een honkloper hindert; de kans is groot dat hij obstructie tegen deze loper begaat.

Schijn is een onreglementaire handeling van de werper terwijl de honken bezet zijn. Na het geven van schijn, mogen alle honklopers een honk verder.

Scheidsrechters moeten in gedachten houden dat het doel van de schijnregel is om te voorkomen dat de werper opzettelijk de honkloper misleidt. Bij twijfel moet de “bedoeling” van de werper, zoals de scheidsrechter deze ziet, de doorslag geven.

Wanneer een linkshandige of rechtshandige werper zijn vrije voet voorbij (achter) de achterzijde van de werpplaat zwaait, is hij verplicht naar de slagman te werpen.
Het is schijn wanneer de werper, terwijl hij in contact is met zijn plaat, een beweging maakt bij zijn worp en dan de worp niet uitvoert.
Het is ook schijn wanneer de werper, terwijl hij in contact is met zijn plaat, doet alsof hij naar het eerste of derde honk zal gooien en deze aangooi dan niet uitvoert.
En als laatste is het schijn als de werper, terwijl hij in contact is met zijn plaat, geen stap rechtstreeks in de richting van een honk doet voordat hij naar dat honk gooit.
Wanneer een werper met zijn vrije voet draait of zwaait zonder daadwerkelijk een stap te doen, of
wanneer hij zijn lichaam draait en gooit voordat hij een stap doet, moet “schijn” worden afgeroepen.

Spelsituatie:
Het is schijn indien, met lopers op eerste en derde honk, de werper naar het derde honk stapt en niet gooit, alleen maar om de loper te dwingen terug te gaan naar het derde honk; dan ziet dat de loper op het eerste honk op weg gaat naar het tweede honk, zich omdraait en in de richting van het eerste honk stapt en gooit. Het is wel toegestaan voor een werper om te doen alsof hij naar het tweede honk gooit.

De werper neemt de vaste stand aan wanneer hij met zijn gezicht naar de slagman staat, met zijn
steunvoet in contact met de werpplaat. De andere voet moet op de grond zijn vóór de werpplaat. De werper moet de bal in beide handen voor zijn lichaam houden en tot een afzonderlijke, volledige en duidelijk zichtbare stop komen voordat hij de bal werpt. Een volledige stop wordt niet geacht te hebben plaatsgevonden door een verandering in de richting van handen of armen. Vanuit deze vaste stand mag hij de bal naar de slagman werpen, naar een honk gooien of achterwaarts met zijn steunvoet van de werpplaat stappen. Voordat hij de vaste stand aanneemt mag de werper desgewenst een normale voorbeweging maken, zoals die welke de “stretch” wordt genoemd. Maar indien hij dit doet, moet hij de vaste stand aannemen voordat hij de bal naar de slagman werpt. Na de vaste stand te hebben aangenomen, verplicht elke beweging welke gewoonlijk verbonden is met zijn werpen van de bal naar de slagman hem de worp zonder onderbreking en onmiddellijk uit te voeren.